In het programma van vanmiddag kunt u 18e en 19e eeuwse muziek uit Duitsland en Franse orgelwerken uit de 19e eeuwse symfonische orgelschool beluisteren.
Praeludium und Fuge in C gr.t. (BWV 547) – Johann Sebastian Bach (1685-1750)
Dit briljante werk stamt uit Bachs laatste levensjaren in Leipzig (waarschijnlijk in 1744 gecomponeerd). Het thema van het feestelijke Praeludium vertoont sterke verwantschap met het inleidingskoor van Cantate 65: “Sie werden aus Saba alle kommen”, geschreven in Leipzig in 1724. Het fanfare-achtige basmotief in het pedaal keert telkens terug en wordt door dansende toonladderfiguraties in de handen vergezeld.
Opvallend is het grote aantal thema-inzetten in de vijfstemmige Fuga. Meer dan vijftigmaal treedt het thema op, soms ook in de omkering en, aan het eind waar het pedaal intreedt, in de vergroting.
Fantasia à gusto italiano – Johann Ludwig Krebs (1713-1780)
Johann Ludwig Krebs werd in zijn tijd geroemd als één van de beste Duitse organisten. Zijn talrijke orgelwerken vormen het middelpunt van zijn compositorisch oeuvre, maar daarnaast heeft hij eveneens een groot aantal geestelijke vocale werken, soloconcerten, kamermuziek en klavecimbelwerken nagelaten. In al deze composities hoort men duidelijk de invloed van zijn grote leraar J.S. Bach.
De Fantasia à gusto italiano (in F gr.t.) is geschreven als een stijlkopie van een langzaam deel uit een Italiaans Concerto en neemt daarmee een unieke plaats binnen Krebs’ orgeloeuvre in.
Concerto del Sigr Albinoni in F gr.t. – Johann Gottfried Walther (1684-1748)
Johann Gottfried Walther was verre familie van Johann Sebastian Bach, met wie hij bovendien goed bevriend raakte. Walther was in zijn tijd een beroemd orgelvirtuoos, en verzamelde manuscripten – veel werken van Buxtehude en Bach zijn in kopieën van zijn hand aan ons overgeleverd. Walther was tevens musicoloog en publicist: van hem stamt het eerste muziekwoordenboek in de Duitse taal, het Musikalisches Lexikon (Leipzig, 1732).
In de barokperiode was het gebruikelijk om instrumentale Concerto’s (met name vioolconcerten van Italiaanse componisten) voor orgel te bewerken. Analoog aan de orgeltranscripties die Bach van Concerto’s van Vivaldi vervaardigde, heeft Walther een groot aantal Concerto’s van verschillende Italiaanse componisten voor orgel bewerkt.
Het Concerto in F gr.t. van Tomaso Albinoni is een feestelijk werk waarin twee snelle hoekdelen (Allegro) een kort, ingetogen middendeel (Adagio) omlijsten.
Variations sérieuses in d kl.t., op. 54 – Felix Mendelssohn Bartholdy (1809-1847)
Felix Mendelssohn Bartholdy componeerde zijn Variations sérieuses op. 54 voor piano in 1841. Deze variaties worden als zijn belangrijkste pianowerk beschouwd. De toevoeging “sérieuses” heeft niet alleen betrekking op het karakter van het thema, maar ook op de compositietechniek, die een contrast vormt met de destijds populaire variatiewerken met een overwegend virtuoze inslag en een lichtere muzikale inhoud. In het werk wordt een expressief thema gevolgd door 17 variaties, die op het orgel met zijn vele klankmogelijkheden ook zeer overtuigend kunnen worden vertolkt.
Twee koraalbewerkingen uit Choral-Improvisationen, op. 65 – Sigfrid Karg-Elert (1877-1933)
Sigfrid Karg-Elert was een productieve Duitse componist van orgelmuziek. Zijn talrijke koraalbewerkingen vormen een belangrijk deel van zijn orgeloeuvre. Deze zijn gebundeld onder de titel “Choral-Improvisationen”, bestaande uit zes banden die het gehele kerkelijk jaar omvatten.
Aan het eind van zijn leven genoot Karg-Elert een toenemende populariteit, vooral in Engeland en de Verenigde Staten. Zijn behandeling van het orgel is origineel en kleurrijk en zijn orgelwerken tonen een laat-romantische stijl met impressionistische , maar ook moderne invloeden.
Pièce pour Grand Orgue in A gr.t. – César Franck (1822-1890)
Deze Fantasie behoort tot de minder bekende vroege orgelwerken van César Franck. Hoewel Francks eerste orgelcomposities nog duidelijk onder invloed staan van de mondaine en theatrale muziekstijl van het Second Empire, wijzen ze niettemin in velerlei opzicht vooruit naar de persoonlijke toonspraak van zijn latere werken.
Franck componeerde het Pièce in A gr.t. in 1854 voor de inwijding van het Ducroquet-orgel in de Saint-Eustache in Parijs. In dit vroege orgelwerk, dat wordt gekenmerkt door een improvisatorisch en dramatisch karakter, weet Franck het klankpotentieel van het door de beroemde orgelbouwer Artistide Cavaillé-Coll ontwikkelde symfonische orgeltype reeds volledig te benutten.
Prière in D gr.t. – Samuel Rousseau (1853-1904)
Als muzikaal begaafde zoon van een harmoniumbouwer in Noord-Frankrijk was Samuel Rousseau gepredisponeerd voor een carrière als kerkmusicus. Na het behalen van zowel een eerste prijs voor orgel (1877) aan het Parijse conservatorium als de begeerde Prix de Rome (1878) werd hij kapelmeester aan de Sainte-Clotilde, de Parijse kerk waar gelijktijdig zijn vroegere leraar César Franck organist was. Het is daarom niet verwonderlijk dat in zijn Prière uit 1892 de invloed van Franck duidelijk te horen is, o.a. in het expressieve melodische lijnenspel en in de manier waarop de twee thema’s van het stuk aan het eind gecombineerd worden.
Scherzo symphonique, op. 55/2 – Alexandre Guilmant (1837-1911)
Alexandre Guilmant, geboren in Boulogne-sur-Mer, ontving zijn orgelopleiding bij Jacques-Nicolas Lemmens in Brussel, waarna hij aanvankelijk als organist en leraar in zijn geboorteplaats werkzaam was. In 1871 werd hij organist aan de Parijse kerk La Trinité en vanaf dat moment bouwde hij als orgelvirtuoos een ongeëvenaarde internationale carrière op. Als organist, leraar en componist werd hij een van de belangrijkste representanten van de Franse symfonische orgelschool.
Als componist liet Guilmant een zeer omvangrijk orgeloeuvre na. Bovendien verzorgde hij talrijke edities van orgelwerken van vroegere componisten.
Het Scherzo symphonique (in C gr.t.), afkomstig uit de bundel “L’Organiste pratique”, is geschreven in de vorm van een rondo: het steeds terugkerende uitbundige hoofdthema (refrein) wordt door twee triogedeeltes afgewisseld. Aan het eind klinkt het beginmotief van het hoofdthema in een virtuoze coda, waarmee het stuk tot een grandioos slot wordt geleid.